Ik zit ergens lekker in de tropen, beetje zweterig, maar vooral hongerig. Dus ik bestel: een geroosterd kippetje (knapperig uiteraard), wat frietjes en een frisse salade. Gewoon simpel comfortfood, denk je dan.
Dan vraag ik vriendelijk:
"Hebben jullie er misschien wat pindasaus bij?"
Reactie van de ober, bloedserieus:
"Nee, meneer, dat hebben we niet."
Ik kijk hem aan alsof ik net hoorde dat water nat is.
"Maar... jullie hebben toch ook gado-gado op het menu?!"
"Oh ja, dat wel."
Dus ik, met mijn beste glimlach en een vleugje wanhoop:
"Doe dan gewoon dat sausje – weet je wel, die pindasaus die jullie wél hebben – niet op die zielige gado-gado, maar gewoon even bij m’n frietjes. En dat kippetje. Want eerlijk is eerlijk, alles is lekkerder met pindasaus."
Nu komt de uitdaging: dit uitleggen in gebrekkig Indonesisch, gecombineerd met veel handgebaren en gezichtsuitdrukkingen waar een volle zaal toneelpubliek voor zou applaudisseren. Ik zwaai met mijn armen, wijs naar m’n bord, imiteer een frietje duikend in denkbeeldige saus… het hele theater.
Ober knikt uiteindelijk, nog steeds een beetje verward, en verdwijnt richting de keuken.
Tien minuten later komt hij terug met... een schaaltje ketchup. 🍅
Ik zucht diep, kijk hem recht aan en zeg:
"Bukan ketchup… saus kacang."
En ja hoor, toen viel het kwartje. Even later stond daar, als een soort heilige graal, eindelijk mijn pindasaus op tafel. Mission accomplished.